🕒 Leestijd: ongeveer 10 minuten
Beroepshalve houdt ze zich bezig met ecoducten, tunnels en andere manieren waarop dieren doorheen het versnipperde Vlaamse landschap kunnen navigeren, maar het liefst van al brengt Katja Claus tijd door met de adders van het Groot Schietveld. De enige giftige slang van België laat haar al sinds 1986 niet los.
Het Groot Schietveld davert regelmatig op z’n grondvesten, wanneer de artillerietroepen van het Belgisch leger er hun vizier komen scherpstellen. Maar wanneer de soldaten hun geweren opbergen, keert de rust snel terug. Dan dient dit uitgebreide natuurgebied in de Noorderkempen – een aaneenschakeling van droge en vochtige heide, vennen, hooilanden en omringende bossen – als thuis voor heel wat dieren, van meervleermuizen en kamsalamanders tot gentiaanblauwtjes en meer dan honderd soorten broedvogels.
Als een van de weinige heidegebieden dat niet ingepalmd is door boeren en naaldbossen vormt het Groot Schietveld ook een ideale speeltuin voor de grootste adderpopulatie van België. Duizenden adders kronkelen hier door de hei. In hun kielzog volgt een zestal gedreven vrijwilligers die het doen en laten van de populatie nauwgezet monitort. Katja Claus is het lid van het adderteam met het meeste dienstjaren op de teller: al van 1986 duikt ze geregeld het veld in om haar geliefde beestjes op te sporen, te vangen en aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen.
Samen met haar verkennen we Het Marum, het publiek toegankelijke lapje natuur dat door de N133 van het Groot Schietveld is gescheiden. Het Schietveld zelf laat geen wandelaars toe, enkel militairen en vrijwilligers met de juiste vergunning. We stappen door een bos totdat Katja opeens het struikgewas induikt. Aan de andere kant van het gebladerte, uit het zicht van de wandelaars op het pad, ligt een heel ander plaatje.
We kijken er uit over een strook ruige heide, het soort biotoop waar de adder (vipera berus) zich als een vis in het water voelt. Kale plekken worden afgewisseld met struiken van wilde gagel en enkele verdwaalde dennenboompjes. Beheerders verwijderen die laatste elk jaar, anders zou deze hei in geen tijd weer naaldbos zijn. En daarvan zijn er al genoeg in de Kempen. “Dit is een typisch adderlandschap”, beaamt Katja. “Adders gedijen vooral in vochtige heide. Tijdens een natte winter sta je hier tot je enkels in het water.”
Katja ademt gelukzalig in en uit. Niet alleen haar studieobject voelt zich hier prima op z’n gemak, ook voor Katja zelf is het telkens thuiskomen. Al van kleins af is ze verzot op dit soort open landschappen. Een erfenis van haar vader, die opgroeide nabij de Kalmthoutse Heide en die haar op elk vrij moment meetroont naar zijn stuk jeugdnostalgie. “Hij was dolverliefd op de Kalmthoutse Heide”, zegt Katja. “Van zodra ik deftig kon stappen, gingen we er met ons tweeën regelmatig naartoe.” Als leraar wijdt hij haar in tot de basisbeginselen van ecologie, een spoedcursus die misschien wel het zaadje plant voor Katja’s latere keuze voor een carrière als bioloog.
WIST-JE-DATJE: De Kalmthoutse Heide is officieel een stiltegebied. En daarin is het niet alleen, want in Vlaanderen en Wallonië zijn er heel wat gebieden waarin je moeiteloos tot rust komt. Deze stille plekjes moet je bezocht hebben.
Een bos is haar te dicht, dus een bosmens is ze niet echt. Geef haar dan maar een portie van haar geliefde heide. “De dieren, de insecten, de vegetatie: het geheel trekt me aan. Dat er ook veel reptielen in zitten, ontdekte ik pas later.” Want: Katja was niet altijd gebeten door slangen. Haar thesis maakt ze over een ander reptiel: de levendbarende hagedis. Meer bepaald over diens reactie op de geurstof van adders, hun predatoren, die ze registreren met hun tong.
Voor haar thesis vangt ze samen met andere onderzoekers proefslangen in het Groot Schietveld, die ze vervolgens een nacht in een terrarium laten doorbrengen. ‘s Ochtends wordt de slang uit het terrarium verwijderd en gaan de hagedissen erin, een voor een. “Ze reageerden op een vreemde manier. Sommigen liepen schokkerig rond, anderen verstijfden of bewogen met hun tong. Wij noteerden hun reacties”, legt Katja uit. “Een bioloog moet zich ergens mee bezighouden, hé.”
Op dat moment heeft Katja “helemaal niets” met reptielen. En de hagedissen doen haar niet meteen van gedachte veranderen. Maar de adders vindt ze wel meteen “toffe beesten”. Dankzij het onderzoek leert ze ook het Groot Schietveld kennen. Ze komt in contact met André Van Hecke, die er al jaren onderzoek doet naar adders. Hij neemt haar op sleeptouw en leert haar veel bij over de beestjes. De adder zou haar nadien nooit meer loslaten.
Een poging tot een doctoraat draait op niets uit – het blijkt met de middelen uit die tijd niet evident om adders uit te rusten met kleine zenders, laat staan hen te volgen – maar de smaak heeft ze helemaal te pakken. Een job als biologe bij de Vlaamse overheid combineert ze voortaan met regelmatige veldexpedities. Vrijwillig, op vrije dagen en in weekends. “Sommige mensen noemen het een uit de hand gelopen hobby, maar in mijn ogen doen anderen ook rare dingen”, grijnst ze.
Is 57 jaar
-
Woont in Merksem, provincie Antwerpen.
-
Onderzoekt als veldbioloog al bijna 35 jaar lang adders in het Groot Schietveld.
-
Werkt bij het departement Omgeving van de Vlaamse overheid op het thema ontsnippering.
“Slangen zoeken is een kwestie van de kantjes eraf lopen”, lacht Katja. “Ze liggen vaak net naast een bosje of een struik te zonnen. Logisch: op een open stuk spot een roofvogel hen veel gemakkelijker.” Ze doet haar zoekstrategie uit de doeken: eerst altijd vlak voor je voeten kijken – je wilt niet op z’n beestje trappen – en dan de rest van de omgeving scannen. Katja steekt een strootje in haar mond, haar vaste gewoonte bij het adders vangen. “Zoals Lucky Luke”, aldus Katja.
Het moet zijn dat het helpt. Want net zoals de cowboy sneller schiet dan zijn eigen schaduw, zo vangt Katja vliegensvlug een adder. We hebben de slang nog niet eens gezien of Katja heeft haar al bij de lurven. “Je mag geen moment aarzelen, want de adders in dit gebied zijn bijzonder schuchter. Collega’s in Engeland en Nederland hebben rustig de tijd om enkele foto’s te schieten, maar die luxe hebben wij hier niet.”
Het is een drachtig vrouwtje. Katja laat haar hand traag over de buik van de slang glijden en telt acht minislangetjes. Adders leggen geen eieren, maar zijn levendbarend. Katja noteert de gps-coördinaten van haar vangst en neemt een foto van de kop van het dier. Het patroon daarop is uniek voor elke slang, dus kan ze thuis op de computer opzoeken of deze slang al in het systeem zit. Sommige speciale slangen krijgen een naam: Suzette, Zwarte Marcel, Nestor, enzovoort.
Vervolgens weegt en meet Katja de slang. Dat laatste doet ze met een van de vier kokers die ze bij heeft, in verschillende maten. “Om te vermijden dat de adder zich kan omdraaien. Dat zou link zijn, omdat we dan vaak een handschoen uitdoen.” Katja is in bijna 35 jaar slechts één keer gebeten. Daar hield ze een gezwollen hand aan over, maar gelukkig kon ze na enkele uren in observatie het ziekenhuis verlaten. “De beet kwam van een subadultje (een niet-volwassen slang, nvdr.), dus de hoeveelheid gif was beperkt”, zegt ze.
Dan heeft collega Dirk minder geluk. Na een knauw van een volwassen slang voelt hij zich zo misselijk dat hij niet zelf met de auto naar het ziekenhuis kan rijden. Uiteindelijk brengt hij een nacht in het ziekenhuis door. Een gezonde volwassene overleeft een adderbeet. Meestal zelfs zonder toediening van antigif; antibiotica en medicijn tegen misselijkheid en zwellingen volstaan. Maar echt prettig is het volgens Katja niet. “En dan valt onze adder nog mee in vergelijking met de schatjes die in Zuid-Europa rondkruipen.”
Katja doet het adderwerk niet enkel uit liefde voor de dieren, maar ook om in de natuur te zijn. Op sommige dagen vindt ze geen slangen, maar verloren tijd is het geenszins. “Je ziet altijd wel iets - een ree, een vos of een mooie vlinder”, zegt ze. “Zeker als je alleen bent: dan ben je alerter en hoor en zie je automatisch meer. In het Marum spot ik bijna elke keer reeën. Een vos heb ik zelfs nog nooit gezien als er iemand anders bij was.”
Ze voelt zich op haar eentje perfect op haar gemak in de natuur. Meer zelfs: ook naast het veldwerk trekt ze er meestal alleen op uit. Dan gaat ze in de vroege ochtend naar de Kalmthoutse Heide, voordat andere wandelaars afzakken. “Op zulke momenten geniet ik het meest.” En hoewel ze naar eigen zeggen bekendstaat als een babbelaar, geldt het omgekeerde ook: Katja kan uren genieten van de stilte. Haar smartphone zit ver weg in haar rugzak, muziek heeft ze ook niet nodig. “Bij het wandelen heb je dat ding absoluut niet nodig. De geluiden van de natuur en de vogels volstaan.”
De uitjes in de natuur vormen het perfecte tegengif voor haar soms hectische bureaujob bij de Vlaamse overheid, voor stress, gedoe met collega’s en de pendeltochten naar Brussel. Als biologe werkt ze voor het departement Omgeving op het thema ontsnippering. In mensentaal: het verbinden van natuurgebieden met speciale constructies, zoals ecoducten en amfibieëntunnels, zodat dieren de kans hebben om te migreren zonder onder een rubberband te belanden.
“Inhoudelijk hou ik enorm veel van die job”, zegt ze. “Ik mag samenwerken met wegenbouwers en mensen van het Agentschap Natuur en Bos, waardoor ik zowel de technische als de ecologische kant leer kennen. Maar ik kom te weinig buiten. Er komt amper terreinbezoek bij kijken. Dat mis ik enorm, vandaar dat ik het compenseer in het weekend. Werken als veldbioloog doe ik na al die jaren nog altijd het liefste.”
Thuis gaan alle gegevens in een databank. Want Katja en haar collega-adderspeurders mogen dit werkje dan vrijwillig uitvoeren, dat wil niet zeggen dat ze het niet serieus opvatten. Integendeel. Ze werken volgens een vastgesteld protocol en gebruiken de data om wetenschappelijke publicaties te schrijven. “Het is belangrijk dat er iets gebeurd met die gegevens. Als ze in de vakliteratuur terechtkomen, dan kunnen ze een rol spelen in beheer en behoud.”
En als het nog niet duidelijk was: het is een wonderbaarlijk diertje. Als koelbloedige heeft de adder geen constante temperatuur. In tegenstelling tot de mens, die daarvoor constant moet eten. Adders niet. “Aan een paar prooien per jaar hebben zij genoeg”, zegt Katja. “Die drachtige slang van daarnet zal zelfs de hele zomer niet eten.” Hoe meer de wetenschappers te weten komen over de adders, hoe beter ze de mechanismes en de populatiesystemen doorgronden, hoe meer het besef stijgt dat de dieren ruimte, tijd en een gevarieerd landschap nodig hebben.
Het adderteam doet ook ontdekkingen over de cyclus van de dracht van vrouwtjes. “Algemeen wordt aangenomen dat vrouwtjes zich om de twee jaar voortplanten. Omdat een dracht hen zo uitmergelt dat ze het jaar erna moeten recupereren”, legt Katja uit. Noem het gerust een zwangerschapsverlof. Gemiddeld plant een vrouwtje zich in haar leven slechts 1,3 keer voor. Wat betekent dat velen slechts een keer drachtig zijn. Of helemaal niet. “Daartegenover staan de supermama’s, die erin slagen om bijna elk jaar voort te planten. Zij slaan geen jaar over. Dat zijn supervrouwen die een groot deel van de populatie dragen.”
Over supervrouwen gesproken: wat ons betreft behoort ook Katja tot die categorie. Niet iedereen brengt de vroege ochtend alleen op de heide door, terwijl de spinnenwebben tussen de gagel nog glinsteren van de dauw, wachtend totdat de zon de slangen uit hun schuilplaatsen lokt. Niet iedereen aanschouwt hoe ze zich uitstrekken om zoveel mogelijk warmte op te doen. Dat is het voorrecht van de veldbioloog die zich elke keer opnieuw vanop de eerste rij mag verwonderen over het mirakel van de natuur.
1. Waar komen adders voor in België?
Het Groot Schietveld herbergt de grootste populatie. Kleinere populaties houden zich in stand in de Visbeekvallei in Lille en op de Kalmthoutse Heide. Die laatsten zijn uitgezet door onbekenden. In Wallonië komen adders in enkele verspreide en vaak kleine populaties voor.
2. Zijn ze gevaarlijk?
Er leven drie soorten slangen in België: adders, ringslangen en gladde slangen. Enkel adders zijn potentieel gevaarlijk. Al zal het beestje nooit spontaan aanvallen, het kan wel bijten als het in het nauw gedreven wordt. “Hun gif is niet te onderschatten, maar ze bijten enkel als je hen vastpakt”, zegt Katja. “Blijf ervan af en er gebeurt helemaal niets.” Mensen onderschatten hun grootte ook, meent ze. Ze denken dat een adder meters lang is en zo dik als een cobra. Niet dus. “Adders zijn klein en ontzettend schuw. Je oog moet er al echt op vallen.
3. Wat moet je doen als je een adder ziet?
De adder is een beschermde diersoort en wordt graag met rust gelaten. Het is niet de bedoeling dat je zelf op adderzoektocht trekt. Het gros van de mensen dat gaat wandelen in Het Marum, ziet nooit een adder. “Gebeurt het toch dat een adder het pad oversteekt, blijf dan gewoon stilstaan, kijk ernaar en laat ‘m passeren”, adviseert Katja. En wees je bewust van het speciale moment: het is niet iedereen gegeven. Schrik is dus niet nodig: “Adders zullen sneller van jou vluchten dan naar je toe komen. Nee, als wandelaar moet je meer schrik hebben van teken dan van slangen.”
Wil je nog meer weten over de adder? De website van Natuurpunt biedt een antwoord op al je vragen.
Zin om zelf de natuur in te trekken, gewapend met je verrekijker? Hou je ogen dan goed open voor, en wie weet spot je wel een otter, lynx of wolf. Deze moeilijk vindbare dieren tref je aan in België.
Niet alleen een slangenbeet kan een aanleiding zijn om je EHBO-kit boven te halen. Met deze tips breng je jouw kennis van survival-EHBO helemaal op peil. 5x survival-EHBO voor buitenliefhebbers.